Boxmeer in de Prehistorie
Geplaatst 09/04/2012
Boxmeer in de prehistorie en de wijze waarop men in ons gebied in vervlogen tijden kennis maakte met het gebruik van metalen en munten.
De smalle strook land tussen het ‘grote moeras’ dat de Romeinen later ‘Palus’ (Peel) noemden en de regenrivier ‘Mosa’ ( “zij met eigen wil”) werd al eeuwen bewoond, voordat de Romeinse legioenen een weg aanlegden en hierlangs hun sporen achterlieten. De hoger gelegen gebieden langs de beddingen van de kronkelende Maas leenden zich uitstekend voor bewoning. Het is duidelijk dat er lang geleden nog geen sprake was van een permanente rivierbedding.
Door de talrijke oude Maasbeddingen stroomde nog lange tijd water, voordat deze geheel verzandden en droog vielen. De hoge plaatsen langs deze oude geulen en meanders (kronkels) waren in de prehistorie geliefde woonplaatsen.
Op de vele zandduinen en de hoge stroomruggen kon men betrekkelijk veilig wonen. Het water vormde bijna geen bedreiging voor have en goed en het was tevens onmisbaar om in levensonderhoud te voorzien. We denken hierbij aan drinkwater voor mens en dier, wassen, jacht en vermaak.
Het gebied, waarin het huidige dorp Boxmeer gesitueerd is, behoorde tot een dergelijke veilige en uitverkoren woonplaats. Hedendaags vinden we de oudste sporen van bewoning in dit gebied danook terug op deze zand-en stroomruggen. ( v.g.l ‘t Zand )
De Steentijd
De vondsten die terug gaan tot het Mesolithicum, ongeveer jaar 6000 v. Chr., tonen aan dat jagers en verzamelaars in de zomer regelmatig het waterrijkegebied introkken en er hun tentenkampen opsloegen, om zich, na een genoegzame periode, voor de winter weer terug te trekken in hun “woningen”, de grotten in de Ardennen.
microlieten uit Overloon, 5500 voor Chr.
Bewijzen van deze mesolithische of middensteentijdperiode leveren de talrijke kleine vuurstenen werktuigjes (microliten) die op dergelijke tijdelijke woonplaatsen gevonden zijn. Vondsten van geslepen vuurstenen bijlen tonen aan dat er ná de bovengenoemde periode, een tijd is aangebroken dat er sprake was van een meer permanente bewoning.
Stenen bijlen gevonden in Boxmeer
Geslepen bijlen werden gebruikt voor het kappen van bomen, wat betekent dat er ruimte voor bewoning en landbouwgrond geschapen moest worden.
Het klimaat zal beslist wat aangenamer zijn geworden, zelfs in de winter.
Toch moesten er woningen gebouwd worden. Dit waren de eerste boerderijen.
Op beperkte schaal werd er landbouw en veeteelt bedreven. Daardoor was er behoefte aan voorraadschuren. Deze voorraadschuren, spiekers genaamd, stonden op houten palen om te voorkomen dat dieren en eventuele overstromingen de inhoud zouden aantasten. Vaak bracht men alles onder in een groot houten gebouw. De landbouwprodukten bewaarde men in potten en schalen die vervaardigd werden van klei, de lokaal aanwezige delfstof. Deze tijd noemt men het Neolithicum of nieuwe steentijd. ( 4000-1700 v. Chr.)
Het aardewerk uit die tijd wordt nu nog regelmatig op Boxmeers grondgebied teruggevonden. Toch werd de jacht ook in deze periode beoefend, getuige de talrijke bewerkte vuurstenen pijlpunten die gevonden zijn.
pijlpunten, gevonden in de Gemeente Boxmeer
Ook de strijd om de aanspraak op een stuk grond zal toentertijd menigmaal beslecht zijn door middel van het ‘oneigenlijk’ gebruik van een stenen bijl. De in die tijd begonnen machtsstrijd om een stuk eigen grond heeft zich in de geschiedenis van de mensheid ontelbare malen herhaald, zelfs in de tegenwoordige tijd.
De Bronstijd
In de Bronstijd, 1700- 700 v. Chr., maakte men in onze regio voor het eerst kennis met een nieuw materiaal, het brons, een legering van koper en tin.
Omdat brons een niet alledaags en kostbaar metaal was, met in het begin waarschijnlijk een magische uitstraling, werd nog lange tijd gebruik gemaakt van, uit vuursteen vervaardigde, produkten. Bovendien was men niet in staat gebruiksvoorwerpen van brons zelf te vervaardigen, omdat de grondstoffen niet voorhanden waren en men aldus genoodzaakt was deze metalen voorwerpen te kopen of door ruilhandel te verkrijgen.
Blijkbaar was men ook huiverig voor het omschakelen naar en het gebruik van nieuwe technieken.
Het metaal was immers vlijmscherp te maken, het was hard, buigzaam, men kon het smelten en hergebruiken zonder veel materiaal te verliezen en was daardoor uitstekend geschikt voor de produktie van werktuigen en wapens, alhoewel het brons wel verkleurde en oxydeerde.
De materiaaleigenschappen van vuursteen waren t.o.v. het brons beduidend minder, het was breekbaar en was vrij snel bot. Vuursteen was wel in ruime mate voorhanden. Het werd gevonden langs de rivier en verkregen door ruilhandel.
Er zijn in ons gebied niet zoveel bronzen voorwerpen uit die tijd gevonden. De vondst van enkele speerpunten en bijlen wijst op een zuinig gebruik. Langs de oeverwal in Sambeek werd een mes uit de Bronstijd gevonden.
Bronzen voorwerpen uit Boxmeer
Nog zeldzamer was het metaal goud in onze contreien.
Het moet in die tijd op de bevolking een betoverende kracht uitgeoefend hebben.
Een metaal van een onmetelijke schoonheid, dat prachtig glansde, nooit verkleurde, niet oxydeerde en dat gemakkelijk koud te bewerken was.
Men zal het hoogst zelden gezien hebben, hooguit in de vorm van een sieraad.
De zeldzame vondsten in Nederland komen uit grafheuvels en enkele graven.
Toch werd reeds in de 15e eeuw voor Chr. in Egypte goud gewonnen door het erts te wassen in rivieren.
Men vond het in de vorm van kleine klompjes.
Omdat het zo zeldzaam was, werd het altijd goed bewaard en bij rampspoed het eerst gered.
Het is een gegeven dat plunderaars en veroveraars altijd op goud uit waren. Zo is het eeuwen daarna nog gebleven. Alchimisten zijn altijd opzoek geweest naar de ‘steen der wijzen’: een middel of methode om onedele metalen in goud om te zetten. Men meende dat het samensmelten van zwavel (geel) en lood (zwaar), goud zou opleveren. Vele eeuwen later zou de belangstelling voor goud zelfs ontaarden in goudkoorts.
De IJzertijd
In de IJzertijd ( 700 – 100 voor Chr.) maakte men kennis met een nieuw metaal, het ijzer.
Dit metaal werd gewonnen door het smelten van ijzererts. Vondsten van ijzerslakken vormen een bewijs voor inheemse produktie. Naarmate de tijd vorderde kreeg men de technieken, die met de bewerking van de verschillende metalen te maken hadden, steeds beter onder de knie.
Door experimenteren kreeg men steeds meer inzicht in de eigenschappen en mogelijkheden van het materiaal.
De prehistorische mens hoefde het ijzererts niet te importeren. Men beschikte over 2 belangrijke bronnen, nl. het moerasijzererts (oersteen), dat in venige gebieden en in beekdalen ontstaat in de vorm van ertsbanken en de klapperstenen die als afgeronde ijzerconcreties, waarvan de kern soms los zit en waardoor ze bij het schudden het naamgevende geluid maken, voorkwamen in oude zandgebieden.
Als gevolg van de eigenschap van dit metaal (roesten) en door de toestand van de bodem en het klimaat, wordt er bij opgravingen bijna geen ijzer uit deze periode teruggevonden.
Vondsten van plattegronden van boerderijen, spiekers, waterputten, haardplaatsen, graven en de vele resten van gebruiksvoorwerpen w.o. aardewerk scherven, spinklosjes, maalstenen, slijpstenen, weeftouwgewichten en fragmenten van glazen armbanden, getuigen van een grote aktiviteit in ons gebied.
In de laatste fase van de IJzertijd maakte men in ons gebied waarschijnlijk voor het eerst kennis met zilver in de vorm van munten.
Dit metaal moet eveneens een grote aantrekkingskracht op de mensen uitgeoefend hebben.
Door de glans en houdbaarheid (het verkleurde alleen) was het zeer geliefd. Het zilver was in die tijd zeer zeldzaam, omdat het van ver geïmporteerd moest worden en omdat het in tegenstelling tot goud zelden in zuivere vorm in de natuur aangetroffen wordt, waardoor het pas gewonnen kon worden door zilvererts te smelten. Men zal het daardoor weinig in handen hebben gehad.
In 2000 voor Chr. in Mesopotamië ( Griekenland ) wist men al zilver te winnen door looderts, dat een bepaald percentage zilver bevat, te smelten.
De eerste zilveren munten in ons gebied werden geslagen en meegebracht, in de 1e eeuw voor Chr., door Keltische stammen uit het Midden Rijngebied.
*******************In onze gemeente is in 1986 tijdens de voorbereidingen voor de aanleg van de A 77 door Dick Reijnen een Keltische zilveren quinarius of kwart stater gevonden. Afgezien van het feit dat vondsten van zilveren Keltische munten redelijk zeldzaam zijn, is deze munt extra interessant vanwege het opschrift op de keerzijde waarbij Griekse en Latijnse letters door elkaar gebruikt zijn. Dit verschijnsel deed zich voor tijdens de overgangsfase na de Gallische oorlogen van Caesar. De gevonden quinarius wordt gedateerd in het midden 1ste eeuw v.Chr en draagt het opschrift SΟΛΙΜΑ of CΟΛΙΜΑ. Het opschrift wordt uitgelegd als Solimarios, wat de naam van een munter zou kunnen zijn. Deze munt wordt toegeschreven aan de Leuci, een Keltische stam die in het Noordoosten van Frankrijk woonde**********
Keltische munt: zilveren Quinarius, midden 1ste eeuw v.Chr, en daarmee de oudste munt die in Boxmeer gevonden is. Determinatie Ron Fierst.
Men veronderstelt dat ook de Bataven, toen deze zich rond 50 voor Chr. in het Nederlandse rivierengebied (Betuwe) vestigden, zilveren munten geslagen hebben.
Het zijn de zogenaamde regenboogschoteltjes.
Voorbeeld van een zilveren regenboogschoteltje van de Kelten Op de voorzijde was een triquetum (een symbool met drie beentjes) in een krans, op de keerzijde cirkelpatronen binnen een Keltische halsketting.
De Kelten sloegen ook gouden munten.
Volgens een sage zouden op de plek waar de regenboog de grond had geraakt gouden druppels achterblijven. Men vond ze wel eens bij het omploegen van akkers. Ze werden, vanwege de vreemde afbeeldingen, door onze voorouders niet als munt herkend.
De Kelten hadden geen echte geldeconomie. Ze gebruikten hun munten vooral voor de betaling van oorlogsschatting, bruidsgiften en offergaven en voor andere ceremoniële betalingen.
Het waren meesters in de bewerking van allerlei soorten metaal. De toepassing van zilver was echter zeer beperkt. Vondsten zijn er niet of zijn zeer zeldzaam.
Vooral de metalen goud, brons en ijzer werden gebruikt voor het ontwerpen van allerlei sierraden en gebruiksvoorwerpen en wapens. Het lood was bij hen ook bekend.
Zij waren het ook die de bewoners van onze streek voor het eerst kennis lieten maken een nieuw materiaal, het glas. Men maakte er sierraden in de vorm van glazen armbanden de z.g. La Têne armbanden.
De Romeinen
De Keltische munten verdwenen na het binnendringen van de Romeinse legers onder aanvoering van Gaius Julius Caesar voor het begin van onze jaartelling. ( 50 v. Chr.)
Langs de grens, waartoe in Nederland het Rivierengebied behoorde en in Duitsland de Rijn, werd een reeks versterkte militaire nederzettingen gebouwd: enige castra, waar duizenden soldaten gelegerd konden worden en vele castella voor kleinere eenheden. (o.a. castellum Ceuclum/Cuyk)
De Romeinen verdeelden het land in civitates, bestuurlijke eenheden met ieder een eigen centrum, en legden wegen aan tussen burger- en militaire nederzettingen.
Op “Boxmeers” grondgebied liep de weg van Tongeren (Atuatuca Tungrorum) naar Nijmegen (Noviomagum)
Romeinse weg te Boxmeer.
Deze zg. heerbaan, die bestond uit een grintlaag van ongeveer 40 cm. dikte met een breedte van 6 meter en gesitueeerd tussen de Peel en de Maas, had een belangrijke economische betekenis. Het was immers de enige begaanbare Zuid-Noord route.
Veel lieden maakte er gebruik van.
Overal in het land, in de nabijheid van de heerbanen, werden villae (hereboerderijen) gesticht, die door hun uitstraling de romanisering van het platteland bevorderden.
De Romeinen hadden in het begin in Italië een geldstelsel met een zilveren munt, de denarius. ( 280 v. Chr.)
De Romeinen hadden moderne wapens nodig. Deze kochten ze van de Griekse bevolking in Zuid-Italië. De wapens werden alleen geleverd als er betaald werd met zilveren munten, die aansloten bij de Griekse munttraditie. Daarnaast hadden ze ook munten van koper.
Voor het begin van onze jaartelling en de tijd daarna werd het Romeinse Muntstelsel in ons gebied geïntroduceerd en gekenmerkt door het gebruik van 3 muntmetalen, goud, zilver en koper/brons. De munten bevatten het portret van de regerende keizer en zijn daardoor goed te dateren.
Muntstelsel Romeinen:
1 aureus(goud), 2 denarius(zilver), 3 sestertius, 4 dupondius, 5 as, 6 quadrans (semis niet afgebeeld)
De munten zijn door middel van speciale, militaire geldzendingen in onze streek gekomen.
De soldaten ontvingen hun soldij in munten en dus wilden ze er ook hun aankopen mee betalen, zelfs in onze streken waar geld tot dan toe nagenoeg onbekend was.
Hierdoor ontstond vanzelf een soort geldeconomie. De inheemse leveranciers van voornamelijk vlees en graan en leer waren gedwongen het geld aan te nemen en op hun beurt gingen ze dus met geld betalen.
Naar aanleiding de vondst van zilveren Romeinse munten in Boxmeer, mogen we concluderen dat de bevolking regelmatig met zilver geconfronteerd werd en het zowaar letterlijk in handen kreeg, tenslotte lag de Romeinse nederzetting in die tijd(Ceuclum/Cuyk) erg dichtbij.
Zilveren Denarius:
enkele van de zilveren Denari, gevonden in Boxmeer
Verder weg van de Romeinse nederzettingen was er minder behoefte aan geld, doordat men in eigen onderhoud kon voorzien en verwierf met sierraden en wapens nog door middel van ruilhandel.
Het gebruik van zilver voor sierraden, gebruiksvoorwerpen en kunstvoorwerpen werd in die tijd universeler.
De inheemse bevolking zal naast de zeldzame gouden voorwerpen steeds vaker te maken krijgen met de produkten van de Romeinse zilversmeden.
De technieken waarover zij beschikten waren ciseleren, granuleren, hameren, gieten en draadtrekken.
De voorwerpen werden vaak door soldaten en een enkele keer door een handelaar meegebracht.
Rondom de militaire nederzettingen en in de burgerlijke nederzettingen zal het bezit van zilver ongetwijfeld regelmatiger zijn dan op het “platteland”.
Bij grondwerkzaamheden in onze omgeving zijn meer dan eens resten en sporen van een Romeinse/inheemse nederzetting aangetroffen.
De kans dat men in een dergelijke nederzetting zilveren sierraden vindt is erg klein.
Men beschikte er niet over of men was er zeer zuinig op en waarschijnlijk bleef het binnen de familie als erfgoed.
Een bewijs voor een nederzetting vormen de talrijke aardewerk (klei) scherven. In een “rijke” nederzetting vindt men vaak rood, fijn glanzend aardewerk, het zogenaamde Terra Sigillata (gestempeld aardewerk). Door een stempel in de bodem van een aardewerk kom, pot of schaal kan men het zeer goed dateren, omdat het stempel van de pottenbakkerij of van de maker bekend is.
Terra sigillata gevonden tijdens de opgraving Sterckwijck
In een dergelijke nederzetting hadden de bewoners zeker vaker de beschikking over zilveren voorwerpen. Deze luxe zaken treft men echter vaker aan in Romeinse graven, omdat de Romeinen de gewoonte(het geloof)hadden, voorwerpen van edel metaal(munten) aan hun doden, op reis naar het hiernamaals, mee te geven.
Naast bronzen voorwerpen vindt men vaak resten van maalstenen, tufsteen, dakpannen, slijpstenen, spijkers en soms een stukje glas.
De geldeconomie verdween al spoedig nadat de Romeinse legers zich in 402 na Chr. voorgoed uit Noordwest-Europa hadden teruggetrokken.
Een aantal 4de eeuwse Romeinse munten zoals die in ons gebied circuleerden. De munten(250) zijn verspreid gevonden in de directe omgeving van Nijmegen en door mij een aantal jaren geleden voor een prikkie aangekocht op de koninginnemarkt in het Goffertstadion te Nijmegen van iemand die stopte met zijn hobby metaaldetector.
Door de inflatie zijn de bronzen munten in de 4de eeuw aanzienlijk kleiner geworden dan in de bloeiperiode van het Romeinse Rijk.
Alle informatie over de situatie is bij gebrek aan geschreven bronnen afhankelijk van onderzoek uit archeologische opgravingen. Dat geldt ook voor enkele eeuwen na het vertrek van de Romeinse legioenen.
Veel vondsten zijn te bewonderen in het Museum Gemeente Boxmeer in het souterrain van het Kasteel van de Zusters van Julie Postel
Dick Reijnen
De smalle strook land tussen het ‘grote moeras’ dat de Romeinen later ‘Palus’ (Peel) noemden en de regenrivier ‘Mosa’ ( “zij met eigen wil”) werd al eeuwen bewoond, voordat de Romeinse legioenen een weg aanlegden en hierlangs hun sporen achterlieten. De hoger gelegen gebieden langs de beddingen van de kronkelende Maas leenden zich uitstekend voor bewoning. Het is duidelijk dat er lang geleden nog geen sprake was van een permanente rivierbedding.
Door de talrijke oude Maasbeddingen stroomde nog lange tijd water, voordat deze geheel verzandden en droog vielen. De hoge plaatsen langs deze oude geulen en meanders (kronkels) waren in de prehistorie geliefde woonplaatsen.
Op de vele zandduinen en de hoge stroomruggen kon men betrekkelijk veilig wonen. Het water vormde bijna geen bedreiging voor have en goed en het was tevens onmisbaar om in levensonderhoud te voorzien. We denken hierbij aan drinkwater voor mens en dier, wassen, jacht en vermaak.
Het gebied, waarin het huidige dorp Boxmeer gesitueerd is, behoorde tot een dergelijke veilige en uitverkoren woonplaats. Hedendaags vinden we de oudste sporen van bewoning in dit gebied danook terug op deze zand-en stroomruggen. ( v.g.l ‘t Zand )
De Steentijd
De vondsten die terug gaan tot het Mesolithicum, ongeveer jaar 6000 v. Chr., tonen aan dat jagers en verzamelaars in de zomer regelmatig het waterrijkegebied introkken en er hun tentenkampen opsloegen, om zich, na een genoegzame periode, voor de winter weer terug te trekken in hun “woningen”, de grotten in de Ardennen.
microlieten uit Overloon, 5500 voor Chr.
Bewijzen van deze mesolithische of middensteentijdperiode leveren de talrijke kleine vuurstenen werktuigjes (microliten) die op dergelijke tijdelijke woonplaatsen gevonden zijn. Vondsten van geslepen vuurstenen bijlen tonen aan dat er ná de bovengenoemde periode, een tijd is aangebroken dat er sprake was van een meer permanente bewoning.
Stenen bijlen gevonden in Boxmeer
Geslepen bijlen werden gebruikt voor het kappen van bomen, wat betekent dat er ruimte voor bewoning en landbouwgrond geschapen moest worden.
Het klimaat zal beslist wat aangenamer zijn geworden, zelfs in de winter.
Toch moesten er woningen gebouwd worden. Dit waren de eerste boerderijen.
Op beperkte schaal werd er landbouw en veeteelt bedreven. Daardoor was er behoefte aan voorraadschuren. Deze voorraadschuren, spiekers genaamd, stonden op houten palen om te voorkomen dat dieren en eventuele overstromingen de inhoud zouden aantasten. Vaak bracht men alles onder in een groot houten gebouw. De landbouwprodukten bewaarde men in potten en schalen die vervaardigd werden van klei, de lokaal aanwezige delfstof. Deze tijd noemt men het Neolithicum of nieuwe steentijd. ( 4000-1700 v. Chr.)
Het aardewerk uit die tijd wordt nu nog regelmatig op Boxmeers grondgebied teruggevonden. Toch werd de jacht ook in deze periode beoefend, getuige de talrijke bewerkte vuurstenen pijlpunten die gevonden zijn.
pijlpunten, gevonden in de Gemeente Boxmeer
Ook de strijd om de aanspraak op een stuk grond zal toentertijd menigmaal beslecht zijn door middel van het ‘oneigenlijk’ gebruik van een stenen bijl. De in die tijd begonnen machtsstrijd om een stuk eigen grond heeft zich in de geschiedenis van de mensheid ontelbare malen herhaald, zelfs in de tegenwoordige tijd.
De Bronstijd
In de Bronstijd, 1700- 700 v. Chr., maakte men in onze regio voor het eerst kennis met een nieuw materiaal, het brons, een legering van koper en tin.
Omdat brons een niet alledaags en kostbaar metaal was, met in het begin waarschijnlijk een magische uitstraling, werd nog lange tijd gebruik gemaakt van, uit vuursteen vervaardigde, produkten. Bovendien was men niet in staat gebruiksvoorwerpen van brons zelf te vervaardigen, omdat de grondstoffen niet voorhanden waren en men aldus genoodzaakt was deze metalen voorwerpen te kopen of door ruilhandel te verkrijgen.
Blijkbaar was men ook huiverig voor het omschakelen naar en het gebruik van nieuwe technieken.
Het metaal was immers vlijmscherp te maken, het was hard, buigzaam, men kon het smelten en hergebruiken zonder veel materiaal te verliezen en was daardoor uitstekend geschikt voor de produktie van werktuigen en wapens, alhoewel het brons wel verkleurde en oxydeerde.
De materiaaleigenschappen van vuursteen waren t.o.v. het brons beduidend minder, het was breekbaar en was vrij snel bot. Vuursteen was wel in ruime mate voorhanden. Het werd gevonden langs de rivier en verkregen door ruilhandel.
Er zijn in ons gebied niet zoveel bronzen voorwerpen uit die tijd gevonden. De vondst van enkele speerpunten en bijlen wijst op een zuinig gebruik. Langs de oeverwal in Sambeek werd een mes uit de Bronstijd gevonden.
Bronzen voorwerpen uit Boxmeer
Nog zeldzamer was het metaal goud in onze contreien.
Het moet in die tijd op de bevolking een betoverende kracht uitgeoefend hebben.
Een metaal van een onmetelijke schoonheid, dat prachtig glansde, nooit verkleurde, niet oxydeerde en dat gemakkelijk koud te bewerken was.
Men zal het hoogst zelden gezien hebben, hooguit in de vorm van een sieraad.
De zeldzame vondsten in Nederland komen uit grafheuvels en enkele graven.
Toch werd reeds in de 15e eeuw voor Chr. in Egypte goud gewonnen door het erts te wassen in rivieren.
Men vond het in de vorm van kleine klompjes.
Omdat het zo zeldzaam was, werd het altijd goed bewaard en bij rampspoed het eerst gered.
Het is een gegeven dat plunderaars en veroveraars altijd op goud uit waren. Zo is het eeuwen daarna nog gebleven. Alchimisten zijn altijd opzoek geweest naar de ‘steen der wijzen’: een middel of methode om onedele metalen in goud om te zetten. Men meende dat het samensmelten van zwavel (geel) en lood (zwaar), goud zou opleveren. Vele eeuwen later zou de belangstelling voor goud zelfs ontaarden in goudkoorts.
De IJzertijd
In de IJzertijd ( 700 – 100 voor Chr.) maakte men kennis met een nieuw metaal, het ijzer.
Dit metaal werd gewonnen door het smelten van ijzererts. Vondsten van ijzerslakken vormen een bewijs voor inheemse produktie. Naarmate de tijd vorderde kreeg men de technieken, die met de bewerking van de verschillende metalen te maken hadden, steeds beter onder de knie.
Door experimenteren kreeg men steeds meer inzicht in de eigenschappen en mogelijkheden van het materiaal.
De prehistorische mens hoefde het ijzererts niet te importeren. Men beschikte over 2 belangrijke bronnen, nl. het moerasijzererts (oersteen), dat in venige gebieden en in beekdalen ontstaat in de vorm van ertsbanken en de klapperstenen die als afgeronde ijzerconcreties, waarvan de kern soms los zit en waardoor ze bij het schudden het naamgevende geluid maken, voorkwamen in oude zandgebieden.
Als gevolg van de eigenschap van dit metaal (roesten) en door de toestand van de bodem en het klimaat, wordt er bij opgravingen bijna geen ijzer uit deze periode teruggevonden.
Vondsten van plattegronden van boerderijen, spiekers, waterputten, haardplaatsen, graven en de vele resten van gebruiksvoorwerpen w.o. aardewerk scherven, spinklosjes, maalstenen, slijpstenen, weeftouwgewichten en fragmenten van glazen armbanden, getuigen van een grote aktiviteit in ons gebied.
In de laatste fase van de IJzertijd maakte men in ons gebied waarschijnlijk voor het eerst kennis met zilver in de vorm van munten.
Dit metaal moet eveneens een grote aantrekkingskracht op de mensen uitgeoefend hebben.
Door de glans en houdbaarheid (het verkleurde alleen) was het zeer geliefd. Het zilver was in die tijd zeer zeldzaam, omdat het van ver geïmporteerd moest worden en omdat het in tegenstelling tot goud zelden in zuivere vorm in de natuur aangetroffen wordt, waardoor het pas gewonnen kon worden door zilvererts te smelten. Men zal het daardoor weinig in handen hebben gehad.
In 2000 voor Chr. in Mesopotamië ( Griekenland ) wist men al zilver te winnen door looderts, dat een bepaald percentage zilver bevat, te smelten.
De eerste zilveren munten in ons gebied werden geslagen en meegebracht, in de 1e eeuw voor Chr., door Keltische stammen uit het Midden Rijngebied.
*******************In onze gemeente is in 1986 tijdens de voorbereidingen voor de aanleg van de A 77 door Dick Reijnen een Keltische zilveren quinarius of kwart stater gevonden. Afgezien van het feit dat vondsten van zilveren Keltische munten redelijk zeldzaam zijn, is deze munt extra interessant vanwege het opschrift op de keerzijde waarbij Griekse en Latijnse letters door elkaar gebruikt zijn. Dit verschijnsel deed zich voor tijdens de overgangsfase na de Gallische oorlogen van Caesar. De gevonden quinarius wordt gedateerd in het midden 1ste eeuw v.Chr en draagt het opschrift SΟΛΙΜΑ of CΟΛΙΜΑ. Het opschrift wordt uitgelegd als Solimarios, wat de naam van een munter zou kunnen zijn. Deze munt wordt toegeschreven aan de Leuci, een Keltische stam die in het Noordoosten van Frankrijk woonde**********
Keltische munt: zilveren Quinarius, midden 1ste eeuw v.Chr, en daarmee de oudste munt die in Boxmeer gevonden is. Determinatie Ron Fierst.
Men veronderstelt dat ook de Bataven, toen deze zich rond 50 voor Chr. in het Nederlandse rivierengebied (Betuwe) vestigden, zilveren munten geslagen hebben.
Het zijn de zogenaamde regenboogschoteltjes.
Voorbeeld van een zilveren regenboogschoteltje van de Kelten Op de voorzijde was een triquetum (een symbool met drie beentjes) in een krans, op de keerzijde cirkelpatronen binnen een Keltische halsketting.
De Kelten sloegen ook gouden munten.
Volgens een sage zouden op de plek waar de regenboog de grond had geraakt gouden druppels achterblijven. Men vond ze wel eens bij het omploegen van akkers. Ze werden, vanwege de vreemde afbeeldingen, door onze voorouders niet als munt herkend.
De Kelten hadden geen echte geldeconomie. Ze gebruikten hun munten vooral voor de betaling van oorlogsschatting, bruidsgiften en offergaven en voor andere ceremoniële betalingen.
Het waren meesters in de bewerking van allerlei soorten metaal. De toepassing van zilver was echter zeer beperkt. Vondsten zijn er niet of zijn zeer zeldzaam.
Vooral de metalen goud, brons en ijzer werden gebruikt voor het ontwerpen van allerlei sierraden en gebruiksvoorwerpen en wapens. Het lood was bij hen ook bekend.
Zij waren het ook die de bewoners van onze streek voor het eerst kennis lieten maken een nieuw materiaal, het glas. Men maakte er sierraden in de vorm van glazen armbanden de z.g. La Têne armbanden.
De Romeinen
De Keltische munten verdwenen na het binnendringen van de Romeinse legers onder aanvoering van Gaius Julius Caesar voor het begin van onze jaartelling. ( 50 v. Chr.)
Langs de grens, waartoe in Nederland het Rivierengebied behoorde en in Duitsland de Rijn, werd een reeks versterkte militaire nederzettingen gebouwd: enige castra, waar duizenden soldaten gelegerd konden worden en vele castella voor kleinere eenheden. (o.a. castellum Ceuclum/Cuyk)
De Romeinen verdeelden het land in civitates, bestuurlijke eenheden met ieder een eigen centrum, en legden wegen aan tussen burger- en militaire nederzettingen.
Op “Boxmeers” grondgebied liep de weg van Tongeren (Atuatuca Tungrorum) naar Nijmegen (Noviomagum)
Romeinse weg te Boxmeer.
Deze zg. heerbaan, die bestond uit een grintlaag van ongeveer 40 cm. dikte met een breedte van 6 meter en gesitueeerd tussen de Peel en de Maas, had een belangrijke economische betekenis. Het was immers de enige begaanbare Zuid-Noord route.
Veel lieden maakte er gebruik van.
Overal in het land, in de nabijheid van de heerbanen, werden villae (hereboerderijen) gesticht, die door hun uitstraling de romanisering van het platteland bevorderden.
De Romeinen hadden in het begin in Italië een geldstelsel met een zilveren munt, de denarius. ( 280 v. Chr.)
De Romeinen hadden moderne wapens nodig. Deze kochten ze van de Griekse bevolking in Zuid-Italië. De wapens werden alleen geleverd als er betaald werd met zilveren munten, die aansloten bij de Griekse munttraditie. Daarnaast hadden ze ook munten van koper.
Voor het begin van onze jaartelling en de tijd daarna werd het Romeinse Muntstelsel in ons gebied geïntroduceerd en gekenmerkt door het gebruik van 3 muntmetalen, goud, zilver en koper/brons. De munten bevatten het portret van de regerende keizer en zijn daardoor goed te dateren.
Muntstelsel Romeinen:
1 aureus(goud), 2 denarius(zilver), 3 sestertius, 4 dupondius, 5 as, 6 quadrans (semis niet afgebeeld)
De munten zijn door middel van speciale, militaire geldzendingen in onze streek gekomen.
De soldaten ontvingen hun soldij in munten en dus wilden ze er ook hun aankopen mee betalen, zelfs in onze streken waar geld tot dan toe nagenoeg onbekend was.
Hierdoor ontstond vanzelf een soort geldeconomie. De inheemse leveranciers van voornamelijk vlees en graan en leer waren gedwongen het geld aan te nemen en op hun beurt gingen ze dus met geld betalen.
Naar aanleiding de vondst van zilveren Romeinse munten in Boxmeer, mogen we concluderen dat de bevolking regelmatig met zilver geconfronteerd werd en het zowaar letterlijk in handen kreeg, tenslotte lag de Romeinse nederzetting in die tijd(Ceuclum/Cuyk) erg dichtbij.
Zilveren Denarius:
enkele van de zilveren Denari, gevonden in Boxmeer
Verder weg van de Romeinse nederzettingen was er minder behoefte aan geld, doordat men in eigen onderhoud kon voorzien en verwierf met sierraden en wapens nog door middel van ruilhandel.
Het gebruik van zilver voor sierraden, gebruiksvoorwerpen en kunstvoorwerpen werd in die tijd universeler.
De inheemse bevolking zal naast de zeldzame gouden voorwerpen steeds vaker te maken krijgen met de produkten van de Romeinse zilversmeden.
De technieken waarover zij beschikten waren ciseleren, granuleren, hameren, gieten en draadtrekken.
De voorwerpen werden vaak door soldaten en een enkele keer door een handelaar meegebracht.
Rondom de militaire nederzettingen en in de burgerlijke nederzettingen zal het bezit van zilver ongetwijfeld regelmatiger zijn dan op het “platteland”.
Bij grondwerkzaamheden in onze omgeving zijn meer dan eens resten en sporen van een Romeinse/inheemse nederzetting aangetroffen.
De kans dat men in een dergelijke nederzetting zilveren sierraden vindt is erg klein.
Men beschikte er niet over of men was er zeer zuinig op en waarschijnlijk bleef het binnen de familie als erfgoed.
Een bewijs voor een nederzetting vormen de talrijke aardewerk (klei) scherven. In een “rijke” nederzetting vindt men vaak rood, fijn glanzend aardewerk, het zogenaamde Terra Sigillata (gestempeld aardewerk). Door een stempel in de bodem van een aardewerk kom, pot of schaal kan men het zeer goed dateren, omdat het stempel van de pottenbakkerij of van de maker bekend is.
Terra sigillata gevonden tijdens de opgraving Sterckwijck
In een dergelijke nederzetting hadden de bewoners zeker vaker de beschikking over zilveren voorwerpen. Deze luxe zaken treft men echter vaker aan in Romeinse graven, omdat de Romeinen de gewoonte(het geloof)hadden, voorwerpen van edel metaal(munten) aan hun doden, op reis naar het hiernamaals, mee te geven.
Naast bronzen voorwerpen vindt men vaak resten van maalstenen, tufsteen, dakpannen, slijpstenen, spijkers en soms een stukje glas.
De geldeconomie verdween al spoedig nadat de Romeinse legers zich in 402 na Chr. voorgoed uit Noordwest-Europa hadden teruggetrokken.
Een aantal 4de eeuwse Romeinse munten zoals die in ons gebied circuleerden. De munten(250) zijn verspreid gevonden in de directe omgeving van Nijmegen en door mij een aantal jaren geleden voor een prikkie aangekocht op de koninginnemarkt in het Goffertstadion te Nijmegen van iemand die stopte met zijn hobby metaaldetector.
Door de inflatie zijn de bronzen munten in de 4de eeuw aanzienlijk kleiner geworden dan in de bloeiperiode van het Romeinse Rijk.
Alle informatie over de situatie is bij gebrek aan geschreven bronnen afhankelijk van onderzoek uit archeologische opgravingen. Dat geldt ook voor enkele eeuwen na het vertrek van de Romeinse legioenen.
Veel vondsten zijn te bewonderen in het Museum Gemeente Boxmeer in het souterrain van het Kasteel van de Zusters van Julie Postel
Dick Reijnen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten